Lustrumrede 90 jaar Rotaryclub Rotterdam

Download hier de Lustrumrede door Wil Arts

De Lustrumrede door Wil Arts

‘Verbinden’?
Wie met een synoniemenboek in de hand op zoek gaat naar wat de term ‘verbinden’ betekent, raakt het spoor al snel bijster. Er zijn namelijk niet minder dan zesenveertig synoniemen in omloop. Toen Marianne ‘verbinden’ als motto voor dit lustrumjaar koos, zal ze – zo neem ik aan – niet op de eerste plaats hebben gedacht aan accrocheren, alliëren, conjugeren of mêleren. Ook een encyclopedie biedt nauwelijks soelaas. Er blijken maar liefst 12 sterk van elkaar verschillende duidingen te zijn. Dan maar een woordenboek erop naslaan. De dikke Van Dale noemt, en dat is een hele opluchting, één hoofdbetekenis: ‘samenvoegen, in samenhang brengen’. Maar o wee vervolgens waaieren de betekenissen in allerlei richtingen uiteen. Een timmerman blijkt onder ‘verbinden’ heel wat anders te verstaan dan een dokter of verpleegkundige, een elektrotechnicus iets anders dan een treinmachinist of een buschauffeur, een dakdekker nog weer wat anders en ga zo maar door. Met Alice, u weet wel die uit Wonderland, zou je je bezorgd kunnen afvragen of je een woord wel zoveel verschillende dingen kunt laten betekenen. Die vraag stelde ze aan Humpty Dumpty, u weet wel dat rare eivormige mannetje op een muur. Zijn antwoord luidde dat dit niet de goede vraag is. ‘De juiste vraag is: Wie is de baas, dat is alles’. De baas in onze club is natuurlijk Marianne onze hogelijk gewaardeerde voorzitter. Zou het voorafgaande haar aan het twijfelen brengen over de juistheid van haar keuze? Ik denk het niet, ze citeert simpelweg wat Humpty Dumpty nog meer voor Alice in petto had: ‘Als ik een woord gebruik, betekent het precies wat ik wil dat het betekent, niet meer en niet minder’. Maar wat wilde Marianne dan dat ‘verbinden’ betekent? Bij haar aantreden lichtte ze een tipje van de sluier op door aan ‘verbinden’ ook nog ‘van mensen’ toe te voegen.

En toen was daar de lustrumcommissie. Die wilde meer helderheid. Ze vroeg aan mij ‘Kun jij aan de lustrumvierders uitleggen wat “verbinden van mensen” betekent. Jij hebt daar immers voor doorgeleerd’. Wel zei de commissie erbij dat ik dit in tien minuten moest doen en slechts de nieuwste inzichten mocht behandelen. Aan die eerste eis houd ik me, maar van die tweede trek ik me niets aan. Dit indachtig een bekende anekdote over een bezoek van de Pruisische koning Frederik de Grote aan Koningsbergen. Daar ging hij op bezoek bij de toen reeds wereldberoemde filosoof Immanuel Kant, die zijn hele leven weigerde Koningsbergen te verlaten. De koning vroeg hem: ‘Wel, mijnheer de professor, is er nog wat nieuws in de wetenschap’, waarop Kant bedachtzaam antwoordde met een wedervraag: ‘Uwe majesteit kent reeds het oude?’

Reden genoeg om eerst maar eens naar ‘het oude’ te kijken. Haast onvermijdelijk komen we dan terecht bij Plato. Deze heeft de mens eens omschreven als ‘een tweebenig levend wezen zonder veren’. ‘Wat moeten we daar nu mee aan’, vraagt u zich af. Maar dat is buiten Erasmus, de grootste zoon van Rotterdam, gerekend. Hij heeft Plato’s omschrijving namelijk van commentaar voorzien. Hij schrijft: ‘Hoewel zonder veren geboren, is de mens steeds geneigd zich met veren te tooien’. ‘Met welke veren wij ons echter ook mogen bedekken’, zo voegt hij daar aan toe, ‘wij zijn allemaal mensen en geen engelen’. Dat roept de vraag op wat er onder die aangemeten verentooi schuil gaat. Zoals zo vaak wijst Plato’s leerling Aristoteles de weg. ‘De mens’, zegt hij, ‘is een sociaal dier; hij is niet gemaakt om alleen te leven’. Weer levert Erasmus commentaar. Hij citeert twee klassieke Latijnse spreekwoorden: homo homini deus en homo homini lupus. Wat de eerste spreuk betreft verwijst hij naar Cicero’s opmerking dat het meestal mensen zijn die aan de basis liggen van elkaars ongeluk, terwijl een god hun juist behoedt of hen gunsten schenkt. ‘De mens is voor de mens een god’ slaat dan ook op die mensen die zich behoeders of begunstigers van andere mensen betonen. ‘De mens is voor de mens een wolf’ is volgens Erasmus de tegenpool van het eerste spreekwoord, maar is er wel als het ware uit ontstaan. Het is een waarschuwing dat we onbekenden niet mogen vertrouwen, maar voor hen op onze hoede moeten zijn als voor een wolf. Uit het feit dat Erasmus slechts een zestal regels wijdt aan het tweede spreekwoord en aan het eerste drie-en-een-halve bladzijde, mogen we afleiden dat zijn ideaal dichter bij het eerste dan bij het tweede gezegde ligt. Dat is niet zo vreemd voor de prins der humanisten die – zoals zo mooi op de dakrand van de Bibliotheek Rotterdam staat te lezen – de mening verkondigt dat heel de aarde je vaderland is.

Dat de mens van nature tot samenleven geneigd is, wil gezien het homo homini lupus dus nog niet zeggen dat dit op een vreedzame of harmonieuze wijze gebeurt. Thomas Hobbes bijvoorbeeld heeft betoogd dat in de natuurstaat het leven eenzaam, karig, akelig, bruut en kort is. Samenleven ontspoort daar al gauw in een oorlog van allen tegen allen. Gelukkig heeft Aristoteles de mens echter ook omschreven als ‘een dier dat kan denken’. Omdat mensen met rede begiftigd zijn en een oorlog van allen tegen allen willen voorkomen, sluiten ze een maatschappelijk verdrag en stichten ze een staat. Zonder een staat die mensen in het gareel houdt, is volgens Hobbes vreedzaam samenleven onmogelijk. Op deze theorie is echter nog wel wat af te dingen. Een ergerlijk feit is bijvoorbeeld dat sociaal antropologen in de vorige eeuw verscheidene tribale samenlevingen in Afrika hebben beschreven waar mensen vreedzaam samenleefden zonder een overkoepelende staat. De verklaring hiervoor zochten zij in het bestaan van sociale netwerken die maatschappelijke scheidslijnen doorkruisen. Kriskrasrelaties over groepsgrenzen van economische, etnische, familiale, geografische en religieuze aard heen leiden tot strijdige loyaliteiten. Die hebben op hun beurt weer een confictdempende en samenwerking bevorderende werking. Marianne voegde in haar nieuwjaarsrede dus niet voor niets ook nog eens ‘samenwerken’ aan ‘verbinden van mensen’ toe. Deze theorie bracht de afgelopen decennia sommige sociologen en politicologen ertoe om te onderzoeken of elkaar kruisende maatschappelijke bindingen ook een sociale cohesie verhogende werking hebben in veel complexere samenlevingen als de onze. Kriskrasbanden blijken inderdaad ook hier samenhang en saamhorigheid te vergroten. Ze genereren een vorm van vertrouwen die niet slechts groepsgebonden is, maar zich zelfs uitstrekt tot vreemden.

Waartoe leidt nu deze uiteenzetting? Allereerst tot de conclusie dat ‘verbinden van mensen/samenwerken’ een mooi lustrummotto is voor een Rotaryclub als de onze. Vervolgens dat we natuurlijk wel met Erasmus moeten blijven beseffen dat wij goden noch engelen zijn. We blijven mensen en moeten ons niet veel mooier maken dan we zijn. Met Alice verzucht U: ‘Dat is wel een hoop voor een woord om te betekenen’. Op die verzuchting heb ik echter gerekend. Met Humpty Dumpty stel ik u gerust: ‘Wanneer ik een woord zo'n hoop werk laat doen, dan betaal ik het altijd extra’. En daarmee is alles, althans voor vanavond, gezegd.

Wil Arts